Zeefdruk. 1970. Gesigneerd r.o. Afmetingen afbeelding ca 52*52 cm, lijst ca 64,5*81 cm.
Provenance: Editie Griffelkunst 69. Uitgever: Griffelkunst-Vereinigung, Hamburg
Terug naar overzicht aanbod
Biografie
Max Bill (1908 – 1994)
Bill studeerde architectuur aan het Bauhaus in Dessau. Naast architect was hij onder andere ontwerper van toegepaste kunst, schilder, graficus en reclameontwerper. Wiskunde was een belangrijke inspiratiebron voor Bill en dat zien we duidelijk terug in zijn concrete kunst. Aan het begin van zijn carrière werkt Bill figuurlijk, daarna gevolgd door abstracte composities die geïnspireerd zijn door Paul Klee (een van zijn docenten aan Bauhaus). In de jaren dertig begint Max Bill met het maken van concreet werk nadat contact krijgt met de kunstenaars van abstraction-creation, die in 1931 in Parijs werd opgericht door Georges Vantongerloo en Auguste Herbin. Hij leert in Parijs ook Theo van Doesburg kennen, die in 1929 de term concrete kunst introduceerde.
Halverwege de jaren dertig zijn de schilderijen van Bill vaak constructieve composities die meestal bestaan uit vlakke of lineaire picturale elementen. De bouwstenen zijn geometrische basisvormen zoals lijnstukken, krommingen, vierkanten, rechthoeken en cirkels, die hij rangschikt met behulp van het repertoire van de geometrie, met rotaties, progressies en verhoudingen. Een titel van een werk uit 1937, a2 + b2 = c2, laat de invloed door het constructivisme, maar ook zijn toenemende preoccupatie met wiskunde zien.
Vanaf het midden van de jaren veertig wordt het vierkant de dominante vorm in zijn schilderijen, die meestal uit precieze, geometrische en monochrome oppervlakken bestaan. In deze werken houdt hij zich bezig met compositorische kwesties en met vragen over perceptietheorie (zie ook de rechthoeken van Jozef Albers). Zijn schilderijen beelden niet langer af en door ze onder een hoek te plaatsen (hij noemt deze schilderijen “puntige” schilderijen) laat hij de traditionele vorm van het paneelschilderij achter zich. Hij verandert het formaat in de loop der jaren, maar keert altijd terug naar de geometrisch ideale structuur van het vierkant, waarbij hij de kleuren en de verdeling van de vlakken varieert en waarin de werken ontstaan binnen een zelfbepaald systeem (net zoals Lohse werkt hij met een gesloten systeem). Al in de jaren dertig zag Bill geometrie als het “werkmateriaal” voor het maken van exacte picturale werken. In zijn grafiek presenteert Bill de variatiemogelijkheden van zijn basisidee waarbij er steeds sprake is van transformatie en inkleuring van het basisidee.
In zijn 1949 stelt Bill dat het mogelijk is om kunst grotendeels te ontwikkelen op basis van een wiskundige manier van denken. Hij benadrukt dat een wiskundige manier van denken niet over wiskunde zelf gaat: “Het is eerder een vormgeven van ritmes en relaties, van wetten die een individuele oorsprong hebben”. Het gaat om een combinatie van voelen en denken die Bill identificeert als de absoluut fundamentele basisstructuur van de mens. Hij ziet zijn “concrete kunst” ontstaan met behulp van wiskundige striktheid, een poging om een eigen werkelijkheid te creëren door middel van modelachtige wetten.