Geometrisch-abstracte kunst in Nederland

Na de bevrijding zien we dat de belangstelling voor geometrisch-abstracte kunst weer toeneemt. Vooral jongere kunstenaars probeerden zich direct na de oorlog te ontworstelen aan het realisme, dat als toegestane kunst door de Kultuurkamer, vaak als besmet werd gezien. Ze oriënteerden zich op de avant-garde kunst uit het net voorbije verleden en enkele van hen, zoals Pieter de Haard, Harry Verburg en anderen gingen voor kortere of langere tijd over tot geometrische abstractie. Ook oudere kunstenaars kozen na de bevrijding voor een geometrisch-abstract idioom. Deze tendens zette zich na 1950 gestadig door en bereikte een hoogtepunt met de oprichting van de Liga Nieuwe Beelden en het tijdschrift Structure. Internationale contacten werden hersteld en veel kunstenaars onderhielden intensieve contacten met typografen, architecten en maakten zich sterk voor de totstandkoming van samenwerkingsverbanden tussen de verschillende kunstdisciplines; een synthese van schilderkunst, bouwkunst en beeldhouwkunst, zoals die eerder ook al in de gemeenschaps of nieuwe kunst gerealiseerd was.

Het abstracte werk is het tegenovergestelde van de natuurafbeelding. Het is met zuiver schilderkunstige middelen een geheel nieuwe wereld scheppen. In deze kunst zien we de sensitieve richting (Kandinsky, Paul Klee), de constructivisten (Naum Gabo, Vladimir Tatlin) die scheppen naar maat en getal en kunstenaars die zich laten inspireren door de natuur (Henry Moore).
Willy Boers is een kunstenaar die zich tijdens de laatste bezettingsjaren en direct daarna vooral oriënteerde op het abstracte surrealisme en de lyrische en expressieve abstractie van Kandinsky. Hij werkte in een spontane, improviserende stijl en bouwde zijn composities op uit kleurvlekken en grillige lijnen. Dat kunstenaars na de oorlog vooral georiënteerd waren op de enigszins surreële en expressieve abstractie, met zijn nadruk op verbeelding en emotionaliteit, kwam ook door de Duitsers kunststromingen zoals het surrealisme, expressionisme en kubisme; kunst die staat voor vrijheid van uiting, als entartet verklaard hadden. Dit besef was er bij de kunstenaars van de Experimentele Groep (later Cobra) en de kunstenaars van Vrij Beelden.
Een aantal kunstenaars, waaronder Pieter de Haard en Koos van Vlijmen, dat rond 1945 abstract ging werken, richtte zich meer op het kubisme, de geometrische abstractie van De Stijl en het werk van Kandinsky en Klee uit de Bauhausperiode.
De Haard benadrukt vooral dat hij via zijn abstracte composities uitdrukking wilde geven aan zijn onvrede met de wijze waarop de maatschappij tijdens de oorlog functioneerde. Geometrische abstractie belichaamde blijkbaar zijn verlangen naar een harmonieuzer leven.

Ger Gerrits schreef over de motieven van de kunstenaars van Vrij Beelden om abstract te gaan werken, “dat zij zich tegenover alle reactie op het gebied van voor en tijdens de oorlog stellen …. Tegenover het raseigene … Zij stellen zich op een internationaal standpunt”. De Kultuurkamer had een einde willen maken aan de internationale gerichtheid. Abstracte kunst werd door de Duitse bezetter geassocieerd met internationalisme en dus bolsjewisme, en werd aldus entartet verklaard.

Een van de idealen die weerklank vonden na 1945 is dat van de absolute kunst. De term absoluut werd vanaf de 19e eeuw gebruikt om muziek te omschrijven die geen verwijzing na de waarneembare werkelijkheid bevat maar haar betekenis uitsluitend ontleent aan de onderlinge relaties tussen de tonen. Dergelijke muziek werd algemeen verstaanbaar geacht en zou daarmee een zekere universele geldigheid bezitten. In de beeldende kunst werd de term aan het begin van de 20e eeuw in dezelfde zin toegepast door Kandinsky. Ook Paul Klee heeft zich aan het Bauhaus ingezet voor een beeldende grammatica naar analogie van muzikale principes. Voor Pieter de Haard zijn de ideeën van De Stijl en Bauhaus een belangrijke stimulans geweest. Hij verdiepte zich ook in de kleurenleer van Goethe en Wilhelm Ostwald. De Haard kwam tot een systematisering van zijn kleurgebruik; in verschillende naoorlogse schilderijen heeft hij de helderheid, verzadiging en kleurtoon van kleuren op systematische wijze geordend.

Friedrich Vordemberge-Gildewart (1899-1962) studeerde architectuur. Vanaf 1919 is hij actief als kunstschilder, hij wordt vrijwel onmiddellijk door constructivistische vormen beïnvloed. In deze periode zocht hij ook contact met andere constructivistische kunstenaars en groepen. In 1924 maakte hij kennis met Kurt Schwitters en in 1925 met Theo van Doesburg en El Lissitzky. In 1925 werd hij ook lid van de kunstgroep De Stijl. De Nazi’s bestempelden zijn werk als ontaarde kunst (‘cultuur-bolsjewisme’). Zijn geschriften hebben ook invloed gehad op het naoorlogse streven naar een absolute kunst: “Absolute (abstract – concreet) kunst is de verhouding van de zuivere, elementaire verhoudingen, opgeroepen en bepaald uitsluitend door relatie en spanning der kleuren: de absolute kleur-constructie; hetgeen wil zeggen: een schilderkunst die ten volle van binnenuit vormt en aan geen invloed van buitenaf onderhevig is. De kleur treedt hier uitsluitend primair en actief in de constructie op; haar functie is niet beschrijvend.” De opvattingen van Vordemberge waren veel minder metafysisch gekleurd dan bij Kandinsky het geval was. Hij zag de absolute kunst als een verder doorgevoerde ontwikkeling van de concrete kunst zoals die door Theo van Doesburg in diens manifest over concrete kunst gepropageerd was (concrete kunst is vaak een synoniem voor abstract geometrische kunst).

Willem Sinemus onderging rond 1945 in zijn streven naar abstract werken, de invloed van het surrealisme. Het surrealisme had (net als Dada) een negatief beeld van de bestaande maatschappij, maar wilde een positieve bijdrage leveren. Dromen, visioenen en erotische fantasieën stonden in het surrealisme centraal. Zij zochten een hogere werkelijkheid achter de uiterlijke verschijningsvorm (sur-realité). Aan deze gedachtegang lagen de denkbeelden van de psycholoog Sigmund Freud ten grondslag, die de basis legde voor de psychoanalyse. De visuele verbeeldingskracht moest worden losgemaakt van het verstand en de logica, waardoor het onderbewustzijn suggestieve voorstellingen kan scheppen.

Kandinsky schrijft in 1938, bij de tentoonstelling Abstracte Kunst in het Stedelijk Museum in Amsterdam het volgende: “Er werd beweerd dat de uitdrukkingsmiddelen van de abstracte kunst zoo beperkt en zoo snel uit te putten waren, dat deze kunst een doodsoordeel over zichzelf uitsprak … bij ieder echt nieuw werk ontstaat een nieuwe, nimmer bestaande wereld … hoe dit geschiedt is een gecompliceerde vraag. Ik kan slechts één ding zeggen: naar mijn overtuiging moet deze scheppende weg een synthetische zijn. Dat wil zeggen het gevoel (intuïtie) en het hoofd (berekening) werken onder wederkerige controle … Zoo wordt naast de wereld der natuur een nieuwe wereld der kunst geplaatst … een even reële wereld, een concrete.”
In 1950 werd door Willy Boers en Ger Gerrits de groep ‘Creatie’ opgericht: ‘Vereniging tot bevordering van Absolute Kunst’. De groep ‘Creatie’ bestond van 1950 tot en met 1954 en had als redactie Willy Boers, Eugène Brands en Anton Rooskens, met als leden Klaas Boonstra, Simon Erk, Mark Kolthoff, Jaap Stellaart, Piet van Stuivenberg, Emil Voeten, André van der Vossen, Ger Gerrits, Hans Ittmann (voorzitter), Kees Keus (secretaris), Juul Neumann, Wim Strijbosch en Andor Weiniger . Later zijn daar nog Wim Crouwel, Armando en Greet van Amstel bijgekomen. Kolthoff, Van Stuivenberg, Van der Vossen en Neumann kwamen van ‘Vrij Beelden’.
Er werden in totaal 4 exposities georganiseerd. De openingstentoonstelling, februari/maart 1951 werd zowel in Amsterdam in Fodor als in Rotterdam in ’t Venster gehouden. In maart 1954 viel ‘Creatie’ uiteen en werd de groep opgeheven. Willy Boers stapte uit de groep, samen met Armando. Een aantal vormt de ‘Groep 54’ die een jaar heeft bestaan. Boers bleef met Armando altijd bevriend (http://www.hansittmann.nl/Creatie.html).
In het vouwblad bij de eerste tentoonstelling werd geen uitspraak gedaan over het idioom; Creatie heeft kunstenaars gehuisvest die een meer spontane, lyrisch-abstracte werkwijze beoefenden en kunstenaars die kozen voor een organische of geometrisch-abstracte vormentaal.

De gedachte dat er aan de materiële wereld een harmonische orde ten grondslag ligt die uitgedrukt kan worden in getalsverhoudingen, wekte onder kunstenaars belangstelling voor de mathematica. Net als de muziek werd de mathematica gezien als een middel om de kosmische harmonie tot uitdrukking te brengen. Dit idee was bijzonder populair onder symbolisten en ligt ook ten grondslag aan veel van de geometrisch-abstracte kunst die in het begin van de 20e eeuw werd gemaakt.
De Haard heeft zich verdiept in de filosofie van Kant en Spinoza en de geschriften van de theosofisch georiënteerde mathematicus Dr. Naber, bronnen die eveneens werden gelezen door de Nederlandse pioniers van de abstracte kunst. De Haard vond in het principe van de gulden snede, dat van oudsher geassocieerd wordt met de in de kosmos heersende harmonie, een geschikt symbool om het wezen der werkelijkheid te verbeelden.

Joost Baljeu en Carel Visser gingen uit van de gedachte dat in de zichtbare werkelijkheid een ordening ten grondslag lag die uitgedrukt kon worden met geometrische vormen. In het tijdschrift Structure (1958-1964) verkende Joost Baljeu (1925-1991) de erfenis van De Stijl, Bauhaus en de Russische constructivisten. Hij raakte in de ban van de voorman van De Stijl, Theo van Doesburg (1883-1931), waarover hij in 1972 een internationaal boek publiceerde. Baljeu liet zich vooral inspireren door de kunstenaars van De Stijl met hun geometrisch-abstracte vormentaal. Hij was van oordeel dat abstracte kunst alleen een maatschappelijke functie kon vervullen als ze relatie met het natuurlijke niet verloor. Baljeu zocht naar de structuren die ten grondslag liggen aan de grillige verschijningsvormen van de natuur. Doel was om zo een nieuwe, universeel geldende vormentaal (voor de gemeenschap) te creëren. De kunst moet men dan niet als abstract zien maar als een onderzoek naar de structuur van de natuur, waarvan de mens deel is en waarmee hij één is. De mens moet het individuele in het beeld zien, die zijn relatie tot het algemene erkent en telkens opnieuw bepaalt. In de vormentaal moest men niet de mathematiek herkennen, maar de emotie. In 1954 maakte hij zijn eerste ontwerp van een reliëf voor een wijkcentrum in Amsterdam. Het gevraagde ontwerp moest het samengaan van architectuur, schilder- en beeldhouwkunst demonstreren. Hij volgde een werkwijze die ook Piet Mondriaan en Theo van Doesburg hadden toegepast en raakte geboeid door de architectonische toepassingsmogelijkheden van reliëfs.
Baljeu vond dus dat de geometrisch-abstracte kunst haar maatschappelijke functie pas goed kon vervullen als zij zich niet langer via autonome kunstwerken uitte maar zich in liet zetten als een totale vormgeving.

Blotkamp B. et al (1988). Een Nieuwe synthese, Geometrisch-abstracte kunst in Nederland 1945-1960. SDU Uitgeverij.